Boeren hebben wij in Holland nog maar altijd bij de vleet, en we hebben hen in soorten zooals iedereen wel weet. Eerstens dan de doodgewone boer, van ’t echte boerenras, dan de kolenboer, die vroeger ook een doodgewone was. Groentenboer noemt men dan verder elke groentenwinkelier, en de visscher laat zich vischboer noemen, met het grootst plezier. Dan zijn er nog schillenboeren en de turrufboer bestaat, ook de kaas- en melkboer ziet men loopen leuren langs de straat.
Doch nu hoor ik iemand momp’len: hou die lui maar uit elkaar welke boer is nu de echte ? och, dit is heus geen bezwaar. Ziet g’ een man die moeizaam voortgaat, met een strak en stroef gelaat. Arm. . . .wees dan verzekerd dat daar d’ Eenig echte boer heengaat !