De kippen in het dorpje Leuth zijn weinig in getal, maar altijd zijn ze goed op scheut, in ’t leggen boveral. Ze geven aan de boerderij een levendig aspect, ze lopen er zo kittig bij, zo kwiek en opgewekt. Dat scharrelt er de hele dag en pikt naar worm en graan en ’t vrouwvolk hoort met blijde lach hun druk gekakel aan. Maar dat ’t spul zo goed gedijt, dat ligt weer aan het voer en aan de grote kundigheid van onze Leuthse boer. Die is nog lang niet ingedut en koopt, als een wijs man, voor ’t altijd gretig hoedergrut het beste wat hij kan. De vruchten die hij later plukt aan eitjes, gaaf en rond, zijn dan ’t veredelde product van ’t voeder van de Bond.